Enkele van onze vroege voorvaderen waren schout en rechter van Malsen.
De strafprocessen verliepen iets anders als tegenwoordig en ook de strafmaat was iets forser.
Om een indruk te geven hoe een wereldlijk strafproces er aan toe ging, maak ik gebruik van een artikel van Giel Geraedts in Maas- en Swalmdal 1988 (pag. 48-58).
Op 22 april 1699 was er ingebroken bij de Pastoor van Swalmen: de dieven hadden een paar bussels hooi meegenomen uit de schuur. De veldschut (zie verderop) en twee schepenen gingen het geval onderzoeken. Via een spoor kwamen ze uit bij het huis van Merten de Quack. De schout werd gevraagd of ze huiszoeking mochten doen. Ze vonden hooi, maar de vermoedelijke dader ontkende het gestolen te hebben. Desondanks werden vader en zoon de Quack gearresteerd en overgebracht naar kasteel Hillenraad. Daar werden ze uitgebreid ondervraagd, o.a. ook over nog meer verdachte spullen die in hun huis waren aangetroffen. Het enige wat voor 100% bewezen kon worden dat gestolen was waren de kleren van een vogelverschrikker, waarvan de zoon verklaarde dat hij die had meegenomen, omdat ze beter waren dan zijn eigen kleren. Vader en zoon waren straatarm. De heer van de Heerlijkheid Swalmen was Arnold Markies Schenck van Nijdeggen. Deze had een vaste rechtskundige in dienst. Ook de verdachten kregen een advocaat toegewezen. Deze wist in eerste instantie verhoor op de pijnbank te voorkomen, omdat dat volgens de Gelrische land- en Stadrechten alleen was toegestaan voor grove delicten. Volgens de pastoor was de waarde van de ontvreemde goederen 12 stuivers. Uiteindelijk werden ze veroordeeld voor 50 gulden boete en in de kosten van het proces. Toen in het daaropvolgende najaar in de omliggende dorpen opnieuw werd ingebroken werden enkele mensen gearresteerd, die als medeplichtigen ook Merten de Quack, diens zoon en dochter aanwezen. Op 15 januari 1700 werd het drietal gearresteerd en vervoerd naar Hillenraad. Bij ondervraging ontkenden ze alles. Vervolgens werd nu wel de pijnbank toegediend. De marteling werd bijgewoond door de schout, zeven schepenen en een secretaris die alle bekentenissen op schrift moest stellen. De marteling duurde van 's middags twee uur tot 's avonds tien uur. Van tijd tot tijd werd er gepauzeerd voor het eten van een hapje. De stad- en landrechten schreven voor, dat een bekentenis die door de pijnbank was afgedwongen de volgende dag in de open lucht door de verdachte bevestigd moest worden, anders was hij niet geldig. Merten de Quack werd naar buiten gehaald en ontkende nu alles wat hij eerder had bekend. Volgens de wet mocht hij nu weer op de pijnbank geplaatst worden, eventueel zelfs voor een derde keer. Inmiddels werd de hoofdverdachte uit St. Joost geëxecuteerd. Merten werd voor de tweede keer gemarteld en weer bekende hij alles. Toen hij de dag er na zijn bekentenis moest bevestigen in de open lucht bleek hij te zijn overleden. Het overlijden werd door de aanklager geweten aan een ziekte, maar de advocaat was er van overtuigd dat deze het gevolg was van de marteling. Deskundigen kregen de opdracht het lijk te onderzoeken. De conclusie was dat de betrokkene was overleden ten gevolg van een ongeval welk in de gevangenis had plaats gevonden. De advocaat zei: "als het al waar is dat hij is overleden tengevolge van een ongeval, dan is het effect op zijn minst verergerd door de marteling." Uiteindelijk werd beslist dat hij begraven mocht worden op gemeentegrond, maar niet in gewijde aarde. Met zoon Christoffel en dochter Maria liep het zo mogelijk nog erger af. Tot twee keer toe werd Christoffel gemarteld, de tweede keer duurde de marteling een hele dag. De volgende dag verklaarde hij ook in de open lucht schuldig te zijn. Zijn zus bekende bij voorbaat toen haar verteld werd wat haar te wachten stond als ze niet zou bekennen. Het vonnis luidde: "beiden zullen onder de galge in hun aengesicht door de scherprechter worden swart gemaeckt" en vervolgens "aen de galge gehanghen ende met eenen strop ende kettingh om den hals gewurcht worden soo dat de doodt daernae volgt". Ze zullen daarna "niet van de galge worden afgedaen maer daeraen blijven hangen anderen ten exempel". Hun bezittingen werden verbeurd verklaard ten gunste van de heer van Swalmen en Asselt. De terechtstellingen vonden plaats op de "Swamer Galgenberch", de heuvel gelegen aan de noordzijde van de Bosstraat, ongeveer tegenover de ingang van het zwembad.
Maak jouw eigen website met JouwWeb